‘Bijengif’ doodt veel meer insecten

9 april 2015

‘Bijengif’ doodt veel meer insecten

© epa
© epa

Er is hard wetenschappelijk bewijs dat neonicotinoïden die als bestrijdingsmiddel in de landbouw worden ingezet, al in zeer lage doses grote effecten hebben op organismen waarvoor het gif helemaal niet is bedoeld.  Ze doden niet alleen de plaagdieren. Dit meldt het dagblad Trouw.

Ook de zogenaamde wilde bestuivers lopen schade op. Dat zijn grofweg de helft van de alle bestuivende insecten – zoals vlinders, hommels, wilde bijen en zweefvliegen. Ook onder de grond zijn de effecten merkbaar, waardoor het voor de boer zo belangrijke bodemleven wordt aangetast.

De neonicotinoïden zijn in 2013 in de Europese Unie voor twee jaar verboden, omdat ze dodelijk zouden zijn voor door mensen gehouden honingbijen. Maar uit een omvangrijke studie van de gezamenlijke Akademies van Wetenschappen in Europa blijkt dat dit bijengif ook ‘ernstige negatieve effecten’ heeft op tal van andere insecten die belangrijk zijn voor de bestuiving van gewassen.

Peticiden op grote schaal

De onderzoekers analyseerden honderden wetenschappelijke onderzoeken naar de effecten van de op grote schaal toegepaste pesticiden. De Europese Commissie zal de studie gebruiken bij de beslissing over het omstreden bestrijdingsmiddel. Dit jaar loopt het tijdelijk verbod op toepassing van neonicotinoïden bij de teelt van enkele voedselgewassen af. Na de nieuwe studie bestaat de kans dat de Europese Commissie met een volledig verbod komt.

De wetenschappers stellen dat neonicotinoïden grote negatieve effecten hebben op dieren die belangrijk zijn voor het agrarisch landschap, zoals wilde bestuivers en roofinsecten, die een rol spelen bij de biologische bestrijding van plagen. Zelfs zeer lage concentraties van deze middelen in het milieu kunnen al grote negatieve effecten hebben, aldus de onderzoekers.  De soortenrijkdom in Europa kan door het gebruik van de bestrijdingsmiddelen worden aangetast.

Vogelsoorten

Eerder bleek uit een studie van de Radboud Universiteit in Nijmegen dat neonicotinoïden indirect van invloed zijn op de achteruitgang van vogels als spreeuw, veldleeuwerik, boerenzwaluw, ringmus en andere insectenetende vogels.

Volgens dertien Europese topwetenschappers, die hun rapport schreven op verzoek van de Europese koepel van wetenschapsacademies EASAC, moet de Europese Commissie de toelatingsprocedures voor bestrijdingsmiddelen aanpassen. De huidige praktijk van preventieve bestrijding van mogelijke plagen in de landbouw, staat volgens de wetenschappers op gespannen voet met de Europese richtlijn die een duurzame toepassing van pesticiden voorschrijft.

Neonicotinoïden zijn zogenaamde systemische bestrijdingsmiddelen. De pesticiden worden als een soort coating toegevoegd aan het zaaigoed van landbouwgewassen. Via het wortelstelsel en de sapstroom verspreid het gif zich door het gewas, de plant is daardoor van binnenuit giftig. Een insect dat het gewas aanvreet, wordt door het gif gedood.

‘Onnodig grote verontreiniging’

Volgens de Wageningse hoogleraar Frank Berendse, die voor Nederland in de wetenschappelijke commissie zat, leidt toepassing van neonicotinoïden tot ‘onnodig grote verontreiniging van het milieu’. Berendse: “De giftige verbindingen komen binnen enkele weken voor het overgrote deel in de bodem terecht.”

Het is volgens Berendse tijd het Europese beleid te herzien. En daarmee bedoelt hij niet dat het huidige tijdelijke verbod op dit landbouwgif kan worden opgeheven, al snakt de industrie daar naar. Er moet bij de beoordeling van deze middelen rekening worden gehouden met het feit dat een groot deel snel in de bodem terecht komt en dat ook zeer lage concentraties zeer grote effecten kunnen hebben.
De verdeeldheid over het effect van deze bestrijdingsmiddelen is, zo blijkt uit het rapport, deels te verklaren uit het feit dat onderzoek en debat over de schadelijkheid van neonicotinoïden, zich ten onrechte concentreerden op de honingbij. Minder aandacht was er voor vlinders, zweefvliegen, hommels en solitaire bijen, terwijl die vijftig procent van de bestuiving in Nederland voor hun rekening nemen en die, zo blijkt, veel kwetsbaarder zijn voor het landbouwgif.

Vertroebelen

“De honingbij is wel belangrijk bij de bestuiving van gewassen, maar ook een uitzonderlijk organisme”, zegt Berendse. “Deze bij is namelijk een ‘gehouden dier’. De veranderingen in de populatie worden óók bepaald door de wijzigingen in het aantal imkers, de honingprijs of de subsidie die al dan niet wordt uitgekeerd. Maar ook de manier waarop de imker met de bijen omgaat, kan effect hebben op de omvang. Zulke invloeden vertroebelen de meting van het effect van gif. Een teruggang kan overál aan liggen.”

Daarnaast is de honingbij een relatief groot dier in vergelijking met veel andere bijensoorten, en de honingbij leeft in zeer grote kolonies. Daardoor kan de honingbij tegen een stootje en is de soort weerbaarder tegen verontreiniging door pesticiden. “Er zijn aanwijzingen dat als je naar andere bestuivers kijkt, zoals bijvoorbeeld de aardhommel, de effecten van neonicotinoïden dramatisch negatiever zijn.”

Bron: Trouw, Joop Bouma en Hans Marijnissen.